“Het coronavirus kwam afgelopen januari op ons netvlies. Toen bereikten de eerste signalen uit China ons over een toen nog onbekend virus. In de weken erna werd steeds meer bekend over het virus en de toenemende verspreiding. Op dat moment zijn we de organisaties om ons heen gaan informeren en scenario’s gaan schetsen. We wisten dat er iets aan zat te komen, al hadden we geen idee hoe groot het zou worden.”

“In februari kwam alles in een stroomversnelling. Ik legde mijn vaste taken neer en zat een aantal dagen urenlang in de auto om bij mensen thuis testen af te nemen. We zijn hier op onze afdeling met een klein clubje artsen en verpleegkundigen en deden alles zelf: testen, vragen stellen, vragen beantwoorden, overleg met onze zorgpartners. In de loop van een aantal weken werd de crisisorganisatie volledig opgetuigd en collega’s werden ingezet in de bel- en bemonsterteams.”

“We hebben lange dagen gemaakt en ik heb veel ’s avonds en in het weekeinde gewerkt. Ik heb mijzelf binnen de crisisorganisatie veel beziggehouden met interne communicatie, met name om iedereen ‘up-to-date’ te houden. Het was een complexe tijd. Het kabinet en het RIVM hadden wekelijks een nieuwe boodschap, het werd steeds groter, met steeds meer partijen. Intern heb ik geprobeerd mensen die hele andere taken verrichtten dan ze zijn gewend, te helpen het werkbaar te houden, te zorgen dat ondanks al die complexiteit steeds de juiste vragen werden gesteld en antwoorden werden gegeven.”

“Natuurlijk ben ik in mijn persoonlijke leven ook geconfronteerd met de impact van de coronacrisis. Ik kijk terug op een zeer intensieve periode, maar niet als een emotioneel heftige. In mijn omgeving is gelukkig niemand ziek geworden en mijn kinderen zijn af en toe op de noodopvang geweest. Daarnaast sta ik niet aan het bed en heb ik veel milde ziektegevallen zien passeren. Dat geeft een genuanceerder beeld van de ernst en maakt het voor mij misschien gemakkelijker te relativeren dan bijvoorbeeld voor de collega’s die op de IC’s elke dag keihard werkten met ernstig zieke patiënten.”

“Ik zie het als een even zeldzame als leerzame tijd. Professioneel ben ik gegroeid. Daarnaast ben ik me bewust geworden van de manier waarop we in Nederland samenwerken en zijn georganiseerd. Ik zie deze periode als wake up-call om na te denken over grotere vragen: wat vinden we van onze zorg, hoeveel geld hebben we ervoor over, hoe staat dat in verhouding tot onze maatschappelijke belangen? Dit is het momentum om daarover na te denken.”

“Als ik kijk naar de manier waarop wij het als GGD hebben gedaan en hoe iedereen zich voor de volle honderd procent heeft ingezet, maakt me dat trots. Waar ik moeite mee had, was de traagheid waarmee dingen regelmatig gingen. We waren afhankelijk van andere partijen, hadden zelf niet de regie en moesten ons conformeren aan landelijk beleid. Soms duurde het lang voor er besluiten lagen waarmee wij aan de slag konden. De beslissing om teststraten te gaan maken duurde voor mijn gevoel eeuwen en vervolgens moest hij er gisteren staan. Het voelde als een soort spagaat: je wilt het voor je eigen regio goed doen, maar bent afhankelijk van het landelijke tempo. We wilden faciliteren, konden dat soms niet meteen, maar ondertussen keek wel iedereen naar ons: hoe gaan jullie dit oplossen? Daar heb ik op momenten best last van gehad.”