“De verhalen over toenemende agressie en weerstand op straat herken ik niet. Op wat jeugd na hoef ik in Overdie amper te corrigeren. Ik werk hier nu vijf jaar en ken in bijna elk groepje wel een paar mensen persoonlijk. Als ik iets zie wat niet door de beugel kan, dan noem ik er een bij z’n naam en zeg ik: ‘Hé, denk erom, en vertel dat de rest ook meteen even’. Dat werkt uitstekend.”

“Ik heb prima contact met de bewoners, ook met de zogenoemde raddraaiers in de wijk. Ik kan op straat normaal in gesprek. Jongeren rennen niet weg als ik eraan kom, ze kennen me en weten wat ze aan me hebben. De Fietsende Wijkagent noemen ze me, want ik doe hier zoveel mogelijk op de fiets. Mensen zijn corona wel zat, inmiddels, dat merk je. ‘Rot op met die kappies’, hoor je ze dan mopperen. Maar het uit zich tot nu toe niet in recalcitrant gedrag. We hebben in Overdie nog geen feesten hoeven beëindigen. Het gaat hier zo goed, dat iemand in de teamleiding zich laatst zelfs afvroeg hoe het kan dat we in Overdie geen rottigheid hebben.”

“Oud- en Nieuw-Overdie zijn niet heel erg ‘politie-minded’. Dat is een gegeven, daar moet je mee dealen als je hier zit. Ik probeer hier minimaal drie dagen per week een dagdienst te draaien. Dat laatste doe ik bewust omdat veel van onze partnerorganisaties - zoals GGZ, Jeugd & Gezin, het Zorg- en Veiligheidshuis en de woningcorporaties - op werkdagen tussen 8 en 5 uur operationeel zijn. Met hen heb ik veel overleg over allerlei zaken die spelen in de wijk.”

“In een stadsdeel als dit is het investeren, investeren en nog eens investeren - en tegelijkertijd accepteren dat je niet álles kunt oplossen. Ik probeer een spil te zijn, een aanspreekpunt voor zowel onze partnerorganisaties als de bewoners. Ik heb tweemaal in de week een inloopspreekuur voor bewoners. Heel laagdrempelig en corona-proof. De ene keer is het drukker dan de andere, maar er is altijd volk. Het is in die zin plezierig dat ik hier wat langer zit. Ik blijf van de politie, maar voor veel bewoners hoor ik toch ook een beetje bij de wijk.”

“In het dagelijks werk is de impact van corona stevig, vervelend en belemmerend. Ik ben zelf erg van de menselijke contacten, een hand geven, bij mensen naar binnen gaan. Ik vind het onprettig dat juist die dingen moeilijker zijn, ik ervaar dat ook echt als een belemmering. Bij de jeugd merk ik dat die zich steeds meer verveelt. Ze worden gehinderd in hun normale doen en laten en dan gaan ze een beetje klieren. Geen echte rottigheid schoppen, wel klieren. Dat uit zich momenteel vooral in het afsteken van vuurwerk en dergelijke. Niet goed te praten, maar als we het in het perspectief van deze tijd bekijken dan valt het erg mee. Het is lang niet zo bar en boos als in sommige andere steden.”

“De meest recente aanscherping van de coronaregels heeft voor mij persoonlijk en in mijn werkdomein nog niet veel consequenties. Ik doe wat ik altijd doe. We moeten wat strenger optreden, maar het is simpelweg nog niet nodig geweest. Daarnaast ben ik ook met die strengere aanpak wel terughoudend. Ik heb de afgelopen jaren geïnvesteerd in deze wijk, geprobeerd het vertrouwen van de mensen te winnen. Dan kan ik nu wel ‘rücksichtslos’ coronaboetes gaan schrijven, maar dat lost niets op en bovendien snijd ik mezelf ermee in de vingers. Want dat vertrouwen brokkelt zo weer af. Als iemand er een potje van blíj́ft maken, dan krijgt ‘ie heus een bekeuring. Maar ik moet kunnen laveren, ook een beetje voorbij het incident kunnen kijken. Gelukkig is daar de ruimte voor.”